Mijn echtgenoot (William/Bill)
William Muller werd geboren op 25 februari 1902 in Amsterdam. Zijn vader heette Berend Muller en zijn moeder Sofia Charlotte Vlieken. Berend Muller was weduwnaar en Sofia was eerder getrouwd geweest met een dominee, uit dat huwelijk waren er geen kinderen. De kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vader bleven in Nederland, evenals hijzelf. Zijn dochter Ans Muller heeft ons ooit een keer in de States bezocht en verder heb ik alleen kleinkinderen met de achternaam Vermeulen ontmoet. Eentje was keel-neus-oorarts, de ander, een meisje, was fysiotherapeute.
Berend en Sofia hadden samen twee kinderen, Elizabeth en William. Elizabeth was twee jaar ouder dan Bill. Moeder was veel jonger dan vader: ze hebben me wel eens verteld dat sommige kinderen uit vaders eerste huwelijk maar net iets jonger waren dan zijn tweede vrouw.
Elizabeth en William kwamen naar de United States in 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, met ene Dirk van Eyk als stiefvader. Ik weet erg weinig van de beginperiode waarin Elizabeth, Bill en zijn moeder in de States waren. De kinderen volgden enige tijd Lager Onderwijs in Boston, Massachusetts, dat weet ik nog.
Berend Muller en Sofia Vlieken zijn gescheiden toen de kinderen nog klein waren – zij zijn toen met hun moeder in Belgie gaan wonen en zijn daar Franstalig opgevoed. Ze woonden in bij grootvader en grootmoeder Vlieken. Ze bewonderden hun grootouders erg en hielden veel van ze. Moeder Sofia had een winkel waarin ze boter en kaas verkocht als ik me goed herinner.
Toen ze in 1916 naar de USA immigreerden was er inmiddels een stiefvader, Dirk van Eyk. Hij was ook gescheiden en had volwassen kinderen, waarvan er eentje een boek heeft geschreven.
Van Eyk was in Nederland bankier geweest en handelde hier in verzekeringen toen ik hem in 1916 voor het eerst ontmoette.
De familie Van Eyk bezocht de Hope Avenue Christelijk Gereformeerde Kerk in Passaic, waar wij woonden, met ds Karel Fortuin als dominee. Van Eyk en Fortuin hadden elkaar in Nederland leren kennen: Van Eyk had Karel’s vader geholpen dominee te worden in Whitinsville, Massachusetts.
Toen ik Bill in 1916 in de Hope Avenue kerk voor het eerst zag was hij meer dan 1.80 m lang, hoewel hij pas 14 jaar was. Hij woonde in Hoboken, New Jersey, met vader van Eyk, moeder Vlieken en zus Elizabeth die net als hij de achternaam Muller droeg.
Elizabeth ging naar de Handelsschool en kreeg een baan als stenograaf bij de Southern Pacific Steamship Company in New York.
Bill wilde niet meer naar school. Hij was gepest op de school in Boston en wilde graag aan het werk. Toen hij 16 was geworden kreeg hij een baan bij de Holland-Amerika Lijn. Na enige tijd besloot hij dat hij toch niet wilde werken voor een Hollands bedrijf. Daarop kreeg hij een baan op Wall Street, als loopjongen. Toen ik hem leerde kennen had hij juist promotie gemaakt. Hij werkte voor een zeer bekende firma met twee namen, maar ik durf die niet op te schrijven omdat ik het niet meer zeker weet. Bij die firma was hij kassier. Toen hij ging studeren heeft Bill altijd in zomer- en kerstvakanties dat baantje weer op kunnen pakken en daarmee een goed salaris verdiend.
Op mijn 20ste kreeg ik verkering met Bill. Het is nog een tijdje uit geweest, toen ging ik met John Beebe, een seminariestudent van Sayville, Long Island, maar dat was maar kort. Toen hij na een vakantie in Grand Rapids, Michigan (zijn woonplaats) terugkeerde naar het seminarie in Sayville kwam ik er toevallig achter dat hij een meisje had in Grand Rapids. Ik ben toen naar Bill teruggegaan, want hij stuurde me steeds boeketten rozen en nam me mee uit eten naar het ronddraaiende Rainbow Restaurant van de Radio City Opera in New York en dergelijke. Bill was zo anders dan andere jongens omdat hij vroeg of hij het voorrecht mocht hebben mij mee uit te nemen opdat we elkaar zo beter zouden leren kennen! Dat was compleet nieuw voor mij. Hij was een echte heer.
We gingen ook samen naar de kerk. Ook naar een lezing van Johanna Veenstra in Stam’s Missie in Paterson. Zij was uitgezonden naar Afrika en kwam daarover vertellen tijdens een verlof. Johanna Veenstra had met mijn neef Will Pontier gestudeerd aan Union Seminary in New York.
Clarence Bouma, vader van Thea van Halsema, was onze dominee in Hope Avenue. Hij was net terug uit Nederland waar hij zijn doctorstitel gehaald had. De consistorie stond in een overwegend Joodse buurt, met de synagoge aan de overkant. De kerkenraad besloot naar een ander huis te zoeken voor Dr. en Mw. Bouma en tot dat gehuurd kon worden, woonden ze bij ons in huis.
Intussen was de familie van Bill, de van Eyks, verhuisd van Hoboken naar Clifton, New Jersey. Ze huurden een huis; ze hebben nooit een huis gekocht.
Mijn ouders waren er niet gelukkig mee dat ik met Bill ging. Zijn vader was verzekeringsagent. Mijn vader heeft nooit enige verzekering gehad; het werd beschouwd als “niet op God vertrouwen”. Ik herinner mij een weekend dat we drie paarden verloren aan koliek. Een knecht gaf ze het verkeerde voer meteen nadat ze bezweet van het harde werk in de stal waren gebracht. Toen mijn vader verteld werd dat het ene paard na het andere doodging, verwachtte ik dat hij in woede zou uitbarsten. Maar hij boog zijn hoofd en bad alle drie keren toen hem verteld werd dat er een paard gestorven was. Dat heeft een enorme indruk op me gemaakt.
Bill werkte op Wall Street. In die dagen handelden christenen niet in aandelen en obligaties. Het werd beschouwd als een soort gokken. Bill had veel geld en ze waren niet gewend aan mensen die zo leefden en hun geld besteedden. MAAR: Bill ging regelmatig naar de kerk en ook naar alle bijeenkomsten van de kerk. Hij kende altijd zijn catechismus en een beetje meer. Hij maakte indruk op Dr. Bouma. Dus hebben ze me nooit letterlijk verboden met Bill te gaan. Mijn moeder heeft ooit gezegd “ik maak me zorgen”. Natuurlijk was het hebben van gescheiden ouders erg, erg ongewoon en was het stigmatiserend. Mijn vader, ofschoon hij de familiegeschiedenis kende, heeft het er nooit met me over gehad. Het was heel veel later dat ik het verhaal van Bill zelf hoorde.De ouders hadden voor ze lid van onze kerk mochten worden publiekelijk in de kerk hun overspel moeten bekennen. Dat herinner ik me. Mijn vader en moeder hebben er nooit een woord over tegen me gezegd.
Op een avond vertelde Bill me dat hij met Dr. Bouma had gesproken en dat hij zijn baan op Wall Street op zou zeggen en zou gaan studeren om missionaris te worden. Het zou een jaar voorbereidend onderwijs zijn, vier jaar college en drie jaar seminarie, dus acht jaar. Ik herinner me dat ik niet kon slapen, opstond, naar mezelf keek in de spiegel en vroeg “ben ik het”. Ik had zelf geworsteld met een roeping, maar het er nooit met Bill over gehad. We verloofden ons en ik besloot de opleiding tot verpleegster te gaan volgen. Ik ging naar de Opleidingsschool van het Passaic Algemeen Ziekenhuis om me in te schrijven. Het was in 1923 dat ik met de opleiding begon.
Bill was dus nauwelijks meer naar school gegaan nadat hij op 14-jarige leeftijd naar Amerika was gekomen. Hij kreeg elke avond bijles van dominee Bouma in diens studeerkamer tot hij naar het Calvins voorbereidingsjaar ging. Toen begon ik ook als leerling-verpleegkundige.
Ik herinner me Bill vanaf toen met colberts waarvan de ellebogen versleten waren, terwijl hij toch de duurste “New York” kleding had gedragen toen hij op Wall Street werkte.
Hij was in Grand Rapids en ik in New Jersey. We zagen elkaar alleen tijdens de zomer- en kerstvakanties.
Ik slaagde in mei 1927 en werd assistent-hoofdverplegingsdienst. Ik woonde in het zusterhuis tot 1929 toen ik een darmblokkade kreeg en van 1 maart tot 31 mei in het ziekenhuis lag. Een deel van die tijd lag ik in coma. Bill werd van school naar huis geroepen toen de dokters dachten dat er geen hoop meer voor me was. Ik had al die tijd twee speciale verpleegsters die ieder twaalf uur voor 7US$ per dienst werkten, 7 dagen in de week, zonder een vrije dag. Bill miste daardoor 1 semester op school. Ik verloor al mijn haar. Ik had buikvliesontsteking, mijn buikhuid scheurde open en er kwam pus uit. Ik herinner me dat dokter Carlisle me kwam vertellen dat ik nog een keer geopereerd moest worden. En ik herinner me dat mijn vader naast mijn bed zat te bidden terwijl de tranen langs zijn wangen stroomden. Ik woog 80 pond toen ik naar huis ging.
Ik ging in 1930 samen met zijn familie naar Bill’s diploma-uitreiking van het Calvin College. Meneer van Eyk kreeg in Toledo, Ohio, een hartaanval en hij ging terug naar New Jersey. Mevrouw van Eyk heeft de rest van de rit gereden, maar het was een trieste diploma-uitreiking en we wilden zo snel mogelijk terug naar New Jersey. Bill had weer een jaar op Wall Street gewerkt. We waren toen al 7 jaar verloofd. Bill had een toneelclub opgericht (ik geloof “De Knickerbokker Club”). Hij werd daarom voor zes maanden geschorst. Toneelspelen was verboden. Die tijd werkte hij op Wall Street.
We trouwden op 8 september 1931. Bill moest toen nog twee jaar studeren aan het seminarie. Ik had 2000$ gespaard. Mijn ouders hadden besloten dat ik hun niets van mijn salaris hoefde te geven, maar dat ik moest sparen omdat Bill studeerde. Ik werkte ongeveer anderhalf jaar als privé-verpleegster. Vanwege mijn operatie kreeg ik makkelijke gevallen. Meneer Dennis, eigenaar van de Ierse linnen zakdoekenfabriek, had prostaatkanker. Ik werkte zes maanden voor hem in het ziekenhuis, van 7 uur ‘s morgens tot 7 uur ‘s avonds, 7 dagen in de week. Hij heeft me iets nagelaten toen hij stierf, een paar honderd dollar. Ik had ook een kinkhoestpatiëntje, een klein meisje van een heel rijke familie.
Nadat we getrouwd waren hadden we een tweekamerappartement boven, op Madison Avenue in Grand Rapids. De badkamer deelden we met de familie. Ik werkte af en toe – ik had een tuberculosepatiënt. Als getrouwde vrouw mocht ik niet in het ziekenhuis werken.
Toen kwam de grote depressie, de banken sloten en ons geld was weg. Ik ging terug naar New Jersey en kreeg een baan in mijn ziekenhuis in Passaic. Ik was daar twee maanden toen Bill een lening kreeg van 2000$ van meneer Eerdmans en ik ging terug naar Michigan.
Bill studeerde af in 1933 maar er werden geen missionarissen uitgestuurd – nog steeds depressie. Hij ging een jaar naar de Kennedy School of Missions in Connecticut. Ik woonde bij mijn ouders en werkte in het ziekenhuis in Passaic. In december 1934 werden we uitgezonden naar Brazilië, door de Midland Park Christelijk Gereformeerde kerk, op een jaarsalaris van 500$.
Noot van de vertaalster: een knickerbokker is een plusfourbroek, of zoals we ze ook wel noemden: drollenvanger.