Volharding

Door Peter Bosch

Het regende pijpenstelen en van de zon was niks te zien. Het had trouwens de hele nacht gestort. Grootopa’s humeur loopt op zonlicht. Hij was gewend om iedere ochtend met het daglicht op te staan en zijn wandeling te doen, en als hij die moet missen zakt z’n humeur tot aan zijn sokken. Met zulk weer moet hij altijd aan vroeger in Holland denken… donker, grijs en nat.

Het is zomer, dus gelukkig niet koud. Grootopa kijkt naar de regen die tegen de ramen kletst, laat zich dan in zijn stoel zakken en zet de tv aan. Op BVN, de Nederlandse zender die hij meestal kijkt, draait sport. Sodekraai, denkt hij, wielrennen! Altijd als hij dát ziet realiseert Grootopa zich dat hij, en misschien ook wel de rest van de Nederlandse kolonies, geen Nederlanders meer zijn. In Nederland is iedereen gek op wielrennen, maar Opa vindt dat toch wel zo goed waardeloos! Toch heeft hij wel respect voor het uithoudingsvermogen van die wielrenners. Eens zag hij er één die het in zijn broek gedaan had van de inspanning… toch fietste hij door tot de finishlijn.

Opa schakelt over naar een ander kanaal. Daar draait een film over de Amerikaanse Revolutie. Hij ziet de twee legers, noord en zuid, elkaar aanvallen, recht op de kogels van de vijand af. Toen ze tegen elkaar op botsten, en schieten niet meer mogelijk was, hakten ze op elkaar in met de bajonetten waar ze maar raken konden. Grootopa zag daar een jonge soldaat op het gevecht afstormen en dacht bij zichzelf – “Jongen toch, blijf toch ver in de achterhoede en laat je met een schorre doodskreet tussen twee pollen gras vallen, met een scheve open mond en dichte ogen. Blijf roerloos liggen tot het oorlogsgeweld geluwd is, doe dan voorzichtig één oog open, kijk of de kust veilig is en dan pas langzaam opstaan, heel dramatisch, want er mocht eens iemand staan te kijken… en dan maken dat je wegkomt”. Ja, Grootopa is niet gek. Het zal toch je kind maar wezen.

Oorlogen hebben rijken grootgemaakt vooral door het land te veroveren. Maar wat een rijk machtig maakt is er bezit van te nemen en dat gebeurt slechts als het land bewerkt wordt door mensen die erop blijven wonen. Amerika is groot en machtig geworden door de volharding van de boeren, de settlers die het land veroverd hebben niettegenstaande alle moeilijkheden met indianen, bandieten en het trotseren van de genadeloze natuur… niets weerhield de boer. Onafhankelijk van het weer, regen of zonneschijn, de boer kan niet anders, hij moet doorploegen. Doorzetten! Als er een familie verdwijnt en het huis en land staan leeg, duurt het maar even of er komt een ander voor in de plaats. Doorgaan. Doorploegen. Onvermoeibaar.

Zo is het ook in de kolonies gegaan. De eerste boerenfamilies in Carambeí hebben heel hard moeten werken en maar heel weinig verdiend. Toen in de jaren dertig van de vorige eeuw de pas opgerichte coöperatie praktisch failliet was, en vooral ook de boeren zelf, gingen er heel wat stemmen op van – “Wij moeten terug! Repatriëren!” Maar dit besluit werd van tafel geveegd door één van de leiders die argumenteerde – “Nee! Onze ouders liggen hier begraven en wij gaan hier niet weg… wij moeten volhouden. Alles komt goed!” En dat hebben ze gedaan, ze hebben doorgezet en alles ís goed gekomen.

In Arapoti in de beginjaren zestig, toen de oogsten mislukten, twee vooraanstaande kolonisten al in het begin van de oprichting stierven en bijna de helft van de kolonie vertrok, was de school in één klap half leeg. De kerk was nog maar half vol, en de coöperatie had geen cent meer in kas. De situatie was zodanig dat een consultant tegen de voorzitter zei dat het voor de kolonie Arapoti “vijf voor twaalf” was en ze beter de hele zaak konden verkopen. Maar de voorzitter, Toon Kool, verzette zijn pruim, keek de consultant van onder zijn borstelige wenkbrauwen aan en antwoordde rustig brouwend – “Hoorrr eens, al was het vaif óverrr twaolf, wai gaon deurrr!”. Weer zo’n prachtig voorbeeld van boerenvolharding! En het is deze reactie geweest die er voor gezorgd heeft dat de kolonie Arapoti nu nog bestaat.

Onder de boeren, vindt Grootopa, is het toonbeeld van volharding de varkensboer. Om het als varkensboer vol te houden door de jaren heen moet je wel uit een heel speciaal soort hout gesneden zijn en een geloof hebben dat absoluut onwankelbaar is. Geloof is het vertrouwen in iets dat je niet kan zien, voelen of horen… je moet het gewoon geloven. En dat is wat de varkensboeren doen, ze geloven dat alles weer goed komt. En het komt ook altijd weer goed, voor een poosje, dan stort alles weer in elkaar. – “Niks van aantrekken, het komt wel weer goed. Ik weet niet wanneer, maar het komt goed”. Hét voorbeeld van doorzettingsvermogen… het toonbeeld van volharding. Grootopa vindt dat de varkensboer een beeld in het Parque Histórico van Carambeí verdient.

Natuurlijk, het volharden moet wel gepaard gaan met gezond verstand. Toen het in Arapoti al spoedig duidelijk werd dat de akkerbouw niet zou lukken, moest de kolonie overstappen op melkproductie. Voor vele boeren die naar Brazilië geëmigreerd waren omdat ze dachten dan voor altijd van het iedere dag moeten melken af te zijn, was dit een ijselijke tegenvaller, maar het kon niet anders. Dus de boeren van Arapoti bleven en gingen door, maar dan wel in een andere tak. Toen moest er een melkfabriek komen in Arapoti.

Grootopa vergeet nooit het prachtige verhaal dat hij eens gehoord heeft. Jaap, uit Carambeí, was een technisch zeer bekwaam man en buiten orgelspeler, jarenlang heeft hij kerkdiensten begeleid, was hij ook monteur en elektricien op de grote melkfabriek van Carambeí. Daarom is hij toen aangesteld om de elektriciteit in de melkfabriek van Arapoti aan te leggen.

Hij reisde iedere maandag met de bus naar Arapoti en op vrijdag ging hij weer terug naar huis in Carambeí. Op een zekere vrijdag waren er twee directieleden van de Emigratie Commissie uit Carambeí, in Arapoti. De twee mannen reden laat in de middag terug toen ze Jaap langs de weg zagen staan met een tas in zijn hand en een zak naast zich, op de grond. Ze stopten de auto. Jaap legde de zak voorzichtig op de vloer van de auto, zette z’n tas op de bank en klom toen zelf in de auto. Alles zeer rustig en systematisch. De twee directeuren wachtten geduldig af tot hij zich veilig geïnstalleerd had.

Dim, achter het stuur, reed verder maar hield de zak in de gaten want die bewoog een beetje vreemd golvend. Toen vroeg hij – “Wat heb je in die zak zitten Jaap, een jonge hond?” Jaap was een man van weinig woorden en het duurde even voor er een antwoord kwam, – “Nee”, zei hij, – “bijen”. “Wat!?” – riepen beide mannen. Gierend en nog zo´n tien meter doorslippend over de zandweg stopte de auto. – “Eruit!!!” – brulde Dim. Nog nooit zijn twee directeuren zo snel een auto uit gedoken.

Wat was er gebeurd? Toen Jaap ´s morgens naar zijn werk liep had hij een grote bijenzwerm aan een struik zien hangen. Omdat hij ook nog imker was in zijn vrije tijd, besloot hij die nieuwe zwerm mee te nemen naar huis, in Carambeí. Dus ´s middags heeft hij de zwerm voorzichtig in een zak geschud en is toen langs de weg gaan staan om te wachten tot hij een lift zou krijgen, want hij dacht niet dat hij de zwerm mee zou mogen nemen in de bus. Toen stopte daar toevallig de auto met de twee Emigratie Commissie directeuren… Grootopa grinnikt bij de gedachte, maar voelt een rilling over zijn rug.

Jaap was een man van de natuur. Hij hield van vogels, van apen, van honden, en wat je verder nog bedenken kan. Hij had een aapje dat vast zat aan een riempje om zijn middel en een touw van zo’n vier meter en dat woonde in een hokje op een paal van twee meter. Daar zat het beestje dan rusteloos met z’n kopje te draaien en z’n donkere, bolle flikkeroogjes stonden geen seconde stil. Het aapje was bekend bij al de jongetjes van de kolonie en op zaterdagmiddag waren er altijd wel bij Jaap op het erf aan het spelen. De jongetjes hadden al wat biologie gehad en wisten precies hoe het ging met de bloemetjes en de bij. Daar stonden ze dan stilletjes om de hoek van het huis naar het aapje te kijken en wachtten op wat er zou gaan gebeuren. Daar kwam een poes argeloos aanlopen zonder zich van enig kwaad bewust te zijn. Het aapje zat nu doodstil op zijn stokje met zijn blik strak op het poesje gericht, zonder een spier te bewegen. De poes liep rustig onder het hokje door toen het gebeurde… als een bliksemflits sloeg het aapje toe. Hij greep de poes bij haar staart en voor ze een miauw kon uitstoten was het gebeurd! De jongetjes loeiden van plezier!! Vóór de poes haar nagels kon uitslaan zat het aapje alweer voor zijn hokje te wachten op zijn volgende slachtoffer. Ja, het aapje van Jaap was bekend en berucht op de hele school.

Wat natuurlijk helpt bij het nemen van moeilijke besluiten, is dat je als gemeente in een kolonie samen sterker staat dan alléén. Dat helpt het besluit te nemen om toch maar door te zetten ook al zijn er tijden waarin de moeilijkheden soms niet te overzien zijn. Maar in de kolonie sta je dan niet alleen en de problemen van de één zijn bijna ook altijd de problemen van de buurman, hoewel het weleens kan regenen op buurmans land terwijl op jouw land het stof de lucht in waait. Dán krijg je als boer zin om achteruit te bidden!

Grootopa stopt z´n pijpie en moet opeens denken aan het museum van de kolonie Arapoti. Daar hangen twee lijsten van kolonisten. Op de ene lijst staan de namen van de emigranten die gekomen en gebleven zijn, en de andere is de lijst van de emigranten die gekomen zijn maar na een poosje weer vertrokken zijn. Ja, de eerste tien jaren zijn zeer moeilijk geweest in Arapoti en als ze toen elkaar niet hadden gehad… Op het hoogtepunt van radeloosheid, niet meer wetend wat te doen, ging een boer naar zijn vriend en buurman om te klagen over de situatie, want dat lucht zo op. Buurman hoorde alles aan en zei toen heel serieus, – ”Floor, jochie, maak je nou niet zo koortsig want morgen schijt er misschien een kraai die vandaag nog geen kont heeft”. Dat is nou weer eens één van die prachtige voorbeelden van boerenfilosofie waar een diepe waarheid achter schuilt. Daarom zijn het volhouders.

In de jaren zestig begonnen de zonen van de kolonisten mee te werken thuis op het bedrijf. Vooral in de kolonies Arapoti en Castrolanda waren de oudste zonen meestal nog jong, rond de vijftien, zestien jaar. Deze jongens hadden bijna niks geleerd na de lagere school, en technisch al helemaal niks buiten wat lessen over landbouw van ingenieur Bouwman en zijn assistent Heesterman. Toen kwam de ICM-school in Castrolanda waar de jongens melkveecursussen konden volgen, theorie en praktijk. De enthousiaste drijfveer van deze school was Kees van Santen die er zijn levenswerk van gemaakt heeft. Wat in de eerste jaren praktisch alleen maar voor de Hollandse kolonistenjongens uit de kolonies was, werd na een paar jaar uitgebreid voor kleine boeren en in de daarop volgende jaren voor het hele gezin. In feite hebben sinds 1966 enige generaties van Kees’ werk geprofiteerd. In die eerste jaren gingen de jongens van Arapoti soms wel voor een week naar Castrolanda naar de “Aissumschoal” om te leren melken en theorie op te doen over voeding en behandeling van kalveren en koeien. Dat was gezellig en leerzaam en ook goed voor de integratie tussen de jongelui. De meesten sliepen gewoon op de ICM-school, sommigen bij families in huis.

Met de jonge boeren was natuurlijk makkelijk te werken en meester Kees van Santen zag dat zijn werk vruchten gaf… maar om een oude boer bij te scholen valt niet mee. Zo was er een nieuwe Technisch Directeur voor de DAT van de CCLPL uit Holland aangenomen. Om een idee te krijgen van wat zijn werk zou worden, ging hij direct in het begin van zijn aankomst de boerenbedrijven langs. Een groot probleem in die jaren was mastitis. Deze ziekte heerste op alle bedrijven en veroorzaakte een groot verlies doordat de melkproductie van de koeien ernstig benadeeld werd. Op sommige bedrijven mocht je rustig aannemen dat het productieverlies 25 tot 30 procent was. Om dit probleem tegen te gaan was de dokter van plan om de boeren eerst eens wat hygiëne bij te brengen. Hij kwam op een melkbedrijf en liep de melkstal in waar de melkmachine zoemde en de boer rustig onder een koe zat te melken. De dokter stelde zich voor, maar de boer groette slechts met een “Móin”, en molk onverstoorbaar door. De dokter keek eens naar het uierdoekje waar de boer de spenen mee schoonveegde en begon direct met zijn les. – “Aan dat doekje zitten veel bacteriën, vooral de gevaarlijke stafylokokken, die gaan in het kanaal van de speen en veroorzaken daar een ontsteking, dus dat doekje hoort tussen ieder gebruik gewassen en ontsmet te worden…”. Omdat de boer niet reageerde ging dokter door met z´n les – “… ook de rubber tepelhouders van de machine moeten…” – De boer kreeg net de staart van de koe in zijn gezicht, en was al aardig chagrijnig. Hij stond op, in de ene hand zijn melkbokje en in de andere de melkemmer, en zei tegen de dokter: – “Mójje luisteren, ik zit hier al meer dan dertig jaar te melken en weet onderhand wel hoe dat mót… dus hoepel alsjeblieft op!”

Terwijl de dokter ophoepelde keek de boer hem na en keek toen eens met wat meer attentie naar het uierdoekje dat glom van het vette, glibberige, dikke vuil en dacht bij zichzelf dat hij toch maar eens een schoner doekje moest gaan gebruiken… die dokter kon weleens gelijk hebben.

Heel veel is er geleerd door de jaren heen. Buiten het technisch goed te doen hebben de boeren ook moeten leren hoe je financieel een bedrijf moet runnen. Toen een jonge boer eens vroeg aan Heesterman wat nou eigenlijk de belangrijkste machine was op de boerderij, was het prompte antwoord – “Potlood en papier”. Dat dit inderdaad het belangrijkste gereedschap was op een boerderij is door de jaren heen wel aangetoond. De meeste boerderijen zijn uitgegroeid tot bedrijven die geadministreerd moeten worden, en dat gaat niet door alleen maar heel hard met riek of spa te werken, of de hele dag op een trekker te zitten. Nee, er moet gerekend worden, vergelijkingen gemaakt worden, tendenties, begrotingen en vooral uitgerekend worden hoeveel er binnenkomt en hoeveel er uitgegeven wordt… anders gaat het niet.

Grootopa zal nooit de beginjaren tachtig vergeten. In 1982 werd Brazilië failliet verklaard. Het land had onverantwoordelijk veel geleend in de jaren daarvoor, de jaren van het economische wonder, zelfs een heel nieuwe hoofdstad was gebouwd, midden in de bushbush, maar nu was het geld op. De wereld in het algemeen barstte van het geld, maar ons land was in de handen van de FMI. En zo feestte het land de overgang van het militaire bewind naar de democratie… failliet. We hadden schuld aan meer dan achthonderd banken… zelfs aan onze eigen Banco do Brasil. En we hebben er vierentwintig jaar over gedaan om de leningen terug te betalen. In 2006 was onze schuld eindelijk betaald en nu leent Brazilië zelfs áán de FMI. Grootopa grinnikt genietend. Nu staat Brazilië, midden in de wereldcrisis, redelijk sterk en zijn er een stuk of wat Europese landen die vroeger heel stoer op ons neerkeken, lekker ook eens failliet.

Brazilië wil de graanschuur van de wereld worden. Om dat te worden moeten de boeren gestimuleerd worden… met informatie, techniek en bedrijfskunde. Leiders die het heft in handen nemen. Natuurlijk niet meer door ongelimiteerde ontbossingen. Nee, met kennis… laten staan wat nodig is om de natuur niet te beschadigen. Nou, we zijn goed op weg om de graanschuur te worden, en niet alleen de graanschuur, maar ook vleesleverancier, en over enkele jaren misschien wel melk ook. Aan deze vooruitgang van Brazilië hebben de Nederlandse kolonies heel hard meegewerkt en er heel wat steentjes aan bijgedragen.

Hij voelt zich trots worden, trots op het nageslacht van die onvermoeibare pioniers die hier vijftig, zestig, honderd jaar geleden zich het zweet van het lijf ploeterden. Zij hebben niet voor niks geploeterd!!

Grootopa kijkt naar buiten en ziet dat het niet meer regent en dat zelfs een paar zonnestralen het wolkendek breken. Hij staat op, zet de tv uit en loopt naar buiten. Misschien staat er wel een mooie regenboog!!

Dit artikel is geplaatst in het maandblad De Regenboog – Maart 2013

Terug naar: Grootopa Vertelt