Paardenverhalen

Het eerste paard en de eerste wagen die we kochten werden voor ons in een wei gezet om er de volgende dag mee naar huis te gaan. Iemand zag het paard en liet het uit de wei omdat hij dacht dat het op de verkeerde plaats stond. Toen we het eindelijk vonden was het laat de volgende dag. We hadden nooit bedacht dat het paard niet gevoerd zou zijn. Toen begon het te regenen en het paard weigerde de heuvels op te gaan. Bill en ik duwden drijfnat de wagen elke heuvel naar boven. Toen het donker werd verdwaalden we. Toen we van de weg af een veld ingingen zei ik “We zullen hier doodgaan en niemand die ons vindt”. Op de een of andere manier slaagden we erin bij het huis van Leen Los te komen. Zijn huis stond aan onze weg. Ome Leen zei “Dominee, het ergste is voorbij, gewoon rechtdoor blijven gaan en je bent thuis”. We waren drijfnat en al onze kleren waren rood, want we hadden een rode schapenvacht om op te zitten in de wagen!

Op een keer gingen we met een soort huifkar naar Teixeira Soares. Het was voor het 25-jarig huwelijksfeest van oom Frits en tante Jans Nolte of voor het huwelijk van hun dochter. Het was een reis van twee dagen. Dick en Jo Bokhout met Hans en Bill en ik zaten in de wagen. ‘s Avonds gingen we in het veld staan om de paarden te laten rusten en te slapen. Een of ander beest snuffelde rond de wagen, maar we waren te bang om te gaan kijken. ‘s Morgens stonden de paarden nog daar waar we ze secuur vast hadden gezet.

Eens hadden we een paard dat weigerde de stal te verlaten ondanks dat hij al voor de wagen gespannen stond. We konden hem alleen maar aan de loop krijgen door een vuurtje onder hem te stoken!

Door de week stond Tomy ‘s morgens altijd met zijn hoofd over het hek van de omheining waar hij voor de nacht ingesloten werd. ‘s Zondags geen Tomy aan het hek, dan stond hij de hele dag in het tuig.

Op een zondag was het tijd voor de middagdienst. Bill wilde Tomy voor de wagen spannen. Hij stond al in het tuig, maar toen Bill hem aan wilde spannen sprong Tomy weg en verdween in het maïsveld. Bill preekte in een pandjesjas in die dagen. Hij ging met vliegende panden achter Tomy aan. Iedere keer als hij hem bijna te pakken had, hinnikte Tomy en verdween dieper het maïs in. Tenslotte ging Bill buiten adem en vreselijk transpirerend terug naar de weg waar hij nog juist de laatste wagen naar de kerk haalde en hij was op tijd voor de preek.

Bill’s eigen paard waar hij op reed was Veado, wat hert betekent. Toen hij van ouderdom stervende was lag hij in de wei, tilde af en toe zijn hoofd op en hinnikte zwakjes als hij ons zag. Na zijn laatste hinnik ben ik huilend de wei uitgerend.

Bill ging nooit direct het huis in als hij van een 2,5 uur durende rit van Ponta Grossa terugkwam. Eerst werd het paard gewassen, geborsteld en gevoerd voordat hij voor zichzelf zorgde.

Op een keer werd ik naar een huis geroepen waar een baby geboren moest worden. Ik herinner me dat ik de geschrobde tafel verbrandde terwijl ik de slangetjes en naalden die ik gebruikte steriliseerde. Elke keer als ik daar later kwam zag ik die plek. Het was veel later geworden dan ik dacht toen ik naar huis ging. Ik wist dat ik van de weg af moest en daar rechtsaf moest. Ik deed dat te snel en ik kwam op een talud terecht met prikkeldraad aan mijn rechterkant. Eerst was het prikkeldraad ver van de rand van het talud verwijderd en was het hoogteverschil met de weg niet zo groot. Terwijl ik verder ging werd dat hoogteverschil steeds groter en het prikkeldraad kwam ook steeds dichterbij. Plotseling stond het paard stil. Het was aardedonker, ik kon niets zien. Ik maande mijn paard door te lopen, gebruikte zelfs de zweep. Veado weigerde in beweging te komen. Ik klom links uit de wagen, er was geen weg en ik gleed langs het aarden talud naar beneden tot ik de weg onder mijn voeten voelde. Toen hoorde ik in de verte cowboys schreeuwen. Dat kon alleen betekenen dat ze een kudde langs de weg dreven. Ik rende zo hard als ik kon en was juist thuis toen het vee passeerde. Bill nam de stallantaarn en ging paard en wagen zoeken. Als het paard nog één stap had gedaan waren paard en wagen en ik in de diepte gestort. God had ons weer een keer beschermd!

Op een keer moest ik het paard voeren omdat Bill er niet was. Ik zette hem in de stal en liep naar de voederbak om er voer in te doen. Het paard stak schuin de stal over en dreef mij in de hoek. Hij zette me daar volledig klem, maar hij kon zijn hoofd zo draaien dat hij wel kon eten. Hoe ik hem ook op zijn flank sloeg of wat voor taal ik ook gebruikte, hij hield me daar een paar uur lang tot hij klaar was met eten.

Eens hadden we een jonge, gemene hengst. Iedereen die achter hem langs liep werd met beide achterbenen getrapt. Alleen Bill niet. De eerste keer dat hij Bill probeerde te trappen, nam Bill een stok een gaf hem een aframmeling op zijn achterbenen. Diezelfde hengst beet mij een keer in de borst toen ik zijn nek aaide. Bill wilde hem toen vermoorden. Ik wilde dat niet. We zijn naar de dokter in Ponta Grossa gegaan en overnachtten daar.

Ik herinner me dat we met onze tweewielige wagen in Carambeí reden. Het rechterwiel raakte het hoge talud langs de weg en ik werd uit het wagentje geslingerd. Daar zat Hans, alleen en zonder teugels om te grijpen. Hij greep de staart en schreeuwde “HO”. Hij kreeg het voor elkaar dat het paard stilstond tot ik mezelf bij elkaar geraapt had en weer in het wagentje kon klimmen.

Onze eerste auto brachten we mee van een verlof in de Verenigde Staten in 1947.