Wraak
Door: Peter Bosch
Het is weer zomer en de warmte laat zich nu pas goed voelen. Grootopa doet vandaag z´n gewoonlijke ochtendwandeling over de Rua Aurora die dwars over het bedrijf loopt waar vroeger ome Jacob en tante Marie boerden en waarvan alleen het woongedeelte nog statig overeind staat. Niettegenstaande het vroege uur van de dag staan er zweetdruppels op zijn voorhoofd die hij met een rooie zakdoek wegveegt. Hij klopt de pijp uit en stopt die in z´n broekzak. Zo, nu krijgt hij wat zuivere zuurstof in z´n longen. Even verder komt hij langs de Lar Aurora, het ouderdomstehuis waar de oudjes wonen. Ome Aart, twee tante Jannigies, tante Lena, tante Wilma, tante Hilsje, ome Wim… allemaal namen die voor de jeugd van vandaag net zo oud klinken als voor Grootopa vroeger Lodewijk of Boudewijn klonken. Namen die vandaag de dag amper aan kinderen worden gegeven. Namen die waarschijnlijk alleen in de herinnering van de koloniegeschiedenis bewaard zullen blijven en die zullen klinken als uit een ver verleden. Hun verre voorouders.
Jannigie is een van de alleroudsten, bijna 93 jaar. Grootopa heeft heel wat verhalen van Jannigie gehoord. Zij werd als kind Hanna genoemd door haar ouders. Zij is in Santa Catarina, Brusque, geboren, waar haar ouders, Jan Vriesman en Adriana Los, rond 1918 naar toe verhuisd waren. Jan had leren kaasmaken in Carambeí op het allereerste zuivelfabriekje dat was opgezet door de Brazil Railway Company. Ze verhuisden naar Santa Catarina waar hij was uitgenodigd om de nieuwe kaasfabriek van Jensen te runnen. De voertaal daar was praktisch uitsluitend Duits, zodoende is Hanna in die taal opgegroeid. Thuis spraken ze Nederlands, maar bij de kinderen onder elkaar was het Duits. Op een dag was haar oudere zusje met een buurjongetje gaan spelen op de zandberg die gebruikt werd voor de bouw van de fabriek. Hanna was 4 jaar en rende met een bakje in haar handen achter de 2 jaar oudere kinderen aan die er helemaal geen belang bij hadden dat Hanna meespeelde. Bij de zandberg werd ze ontvangen met een regen van zand die de twee over haar heen gooiden. Met zand in ogen en haren moest Hanna terugtrekken. Met tranende ogen liep ze langzaam weg toen ze langs het pad een grote rieten mand ondersteboven zag liggen. Nieuwsgierig tilde ze die op om te zien wat er onder zat. Ze schrok toen er een stel kuikentjes al piepend het pad op vlogen met de kloek er kakelend achteraan. Even bleef ze de kuikentjes na staan kijken, toen ze een idee kreeg. Ze kroop onder de mand en zette die over haar heen. Ze schepte het bakje vol grond en bleef op haar hurkjes geduldig door de mazen in het rond zitten kijken. In de verte zag ze haar vijanden spelen op de zandberg. Ze zou ze krijgen, die twee. Een bak grond over hun kop zullen ze krijgen! Ze wreef een miertje dood die haar in de voet beet. Toen hoorde ze opeens een zware stem en ze keek naar de winkeldeur waar een man uit kwam stappen, regelrecht op de mand af waar zij onder zat. Haar ogen werden groot en ze wist dat ze moest maken dat ze wegkwam. Ze gooide de mand van zich af en vloog zo hard ze kon weg. Het witte jurkje dwarrelde in de wind om haar spillebeentjes. Ze rende de kant van het huis op. Ze moest een brugje over, doch, daar gleed ze uit over het gladde zand en viel op de rand van een plank waardoor ze een diepe snee in haar hand haalde. Verbouwereerd keek ze naar het bloed dat uit de snede sijpelde en wou toen weer overeind springen om verder te vluchten, maar nu had de man haar al te pakken. Hanna dacht dat ze ervan langs zou krijgen, maar hij pakte haar voorzichtig op en bekeek de wond. Nog even probeerde Hanna zich vrij te worstelen, maar de man sprak wat vriendelijke woorden en droeg haar naar de winkel. Met tranen in de ogen keek Hanna naar haar gewonde hand. In de winkel riep de man zijn vrouw en samen hebben ze Hanna’s hand behandeld, netjes schoongemaakt, een mooi verband erom en toen met een hand vol suikereitjes naar huis gebracht.
In 1925 zijn Jan en Adriana met hun kinderen terug naar Carambeí gekomen, na ongeveer zeven jaren in Santa Catarina te hebben gewoond. – “In Carambei hebben we het toen niet makkelijk gehad. Wij hadden geen boerderij en het salaris dat mijn vader op de fabriek kreeg was zeer laag. Soms kregen we gemalen pinhões voorgeschoteld om rijst te sparen. Het was best lekker, maar als ik er in latere jaren aan terugdacht deed me dit toch wat. Mijn moeder, Adriana, heeft heel wat Duitse recepten Carambeí ingevoerd zoals sinaasappelpudding, de heerlijke sinaasappelsnoepjes, en wijnpudding met vanillevla.
Uit Santa Catarina heeft de familie ook de gewoonte meegebracht om met Kerst een kerstboom te versieren. Dat werd in Carambeí door de Nederlanders in die tijd niet gedaan. Dat was te werelds voor hun calvinistische opvatting. Doch de kinderen in de kolonie vonden dit allemaal zo prachtig dat in de loop der jaren iedereen deze gewoonte heeft opgepakt.
Hanna herinnert zich dat zij en haar broertjes met Kerst buiten moesten wachten in het donker. Dan hoorden ze binnen gerommel en gedoe en als de deur dan eindelijk openging, stond er een prachtige kerstboom, versierd met gekleurde kaarsjes, witte watten en glazen kerstballen, meegebracht uit Santa Catarina waar een glasfabriek stond die deze ballen zelf blies. Onder de kerstboom lagen de pakjes voor de kinderen. Haar oudere zusje had haar pakje al gauw open en er kwam een prachtig groot, wit suikerei uit. Hanna dook op haar knieën om ook haar pakje te openen. Er kwam ook zo’n mooi ei uit, maar het was kapotgegaan. Met tranen in haar ogen keek Hanna op en zag haar zusje daar, knap als een engel, tussen haar ouders staan, trots met het cadeautje in haar handen. Hanna keek weer naar haar eigen kapotte ei en donkere, kwaaie wolken stegen uit haar hoofdje langs de kerstballen omhoog…
Toen Tante Jannigie dit aan Grootopa vertelde, moest ze lachen met haar handen voor de mond en hoofdschuddend. – “ O, o, oo… het is toch wat! Ik was vroeger toch zo gauw kwaad!!” –.
– “Een paar jaar later heb ik een keer een heel mooie pop gekregen. Mijn vriendin Roos stelde voor dat zij de pop zou dopen. Ik had een mooi wit laken om mijn ´baby´ gewikkeld en keek naar Roos die serieus stond te kijken met een beetje kippenvoer in haar hand. Ik hield de ´baby´ goed vast. Roos liet wat voer over het hoofdje dwarrelen en zei toen plechtig in het Hollands-Duits: – ´Ich taufe dich mit hennespijse en das du nicht weer in bedde schijse´ -, en ze rende schaterend weg. Ik stond sprakeloos met de pop in m´n armen en wist niet wat me was overkomen”.
Jannigie vertelde verder – “Wij zijn vroeger heel streng opgevoed. Als we ook maar iets verkeerd deden, werden we naar buiten gestuurd. Ik lustte geen eieren, maar moest die eten. Als ik moeilijk deed met m´n ei werd ik naar buiten gestuurd in het donker. Ik was er al aan gewend. Daar bleef ik dan stilletjes zitten in het donker op de veranda, totdat mijn vader van de fabriek thuiskwam. Die stuurde me dan weer naar binnen. Op een keer ben ik stiekem zelf weer naar binnen geslopen en stilletjes bij m’n broertje in bed gekropen. Toen mijn moeder me vond zei ze – ‘Kom maar Hanna, ga maar naar je eigen bed’ – en ze gaf me een omhelzing, iets wat maar heel weinig gebeurde. Wat vond ik haar toen lief. Het heeft toen niet lang meer geduurd voordat ze ziek is geworden. Ze is naar het ziekenhuis in Ponta Grossa gebracht en daar gestorven. Onze wereld viel in elkaar en ons leven veranderde helemaal. Mijn vader is al gauw hertrouwd en ik kon het absoluut niet vinden met zijn nieuwe vrouw; ik ben toen bij mijn oom gaan wonen. Bij ome Jan Los ben ik aangenomen als kind aan huis. Het waren heel lieve en goeie mensen, en gezellig dat het was met al die neven en nichten”.
Tante Jannigie was nu met haar gedachten heel ver weg . – “Mijn vader was een Vriesman en mijn moeder een Los. De Vriesmannen en Lossen waren heel verschillend, praktisch tegenpolen van elkaar. De Vriesmannen zijn vanuit Gonçalves Junior naar Carambeí gekomen in 1911, nadat hun moeder daar gestorven was. De oude Jan Vriesman, mijn opa, die ik nooit gekend heb, was een verbitterd man geworden nadat zijn vrouw gestorven was en zijn dochtertje een brandongeluk gehad had op haar hoofd, waardoor ze een heel stuk haar verloor en de rest van haar leven een pruik heeft moeten dragen. Ongeveer een jaar voordat mijn ouders uit Carambeí vertrokken naar Santa Catarina is hij zelf met zijn dochtertje teruggegaan naar Holland. Dat zal in 1917 geweest zijn, ik weet het niet precies. Hij heeft zijn vier jongens toen achtergelaten hier in Brazilië. Ik moet er niet aan denken, de jongste, ome Cor, was slechts een kind van twaalf, dertien jaar en ze hebben elkaar nooit weer gezien. Dit heeft die jongens vast en zeker hardgemaakt! Ze waren alleen en hebben sindsdien voor zichzelf moeten vechten. De Vriesmannen waren recht door zee, eerlijk en keiharde werkers. Hard voor zichzelf, hard voor hun kinderen… en voor anderen. De Lossen waren anders. Die hadden een goedige vriendelijkheid over zich zodat het makkelijk was om je bij hen op je gemak te voelen. Ze hielden van muziek, van dansen, van lachen en van zingen. Ik ben opgegroeid tussen deze twee families”.
Jannigie hield op met vertellen en staarde in het niets. Grootopa zei niets en bleef geduldig wachten tot zij verder ging. – “Ja, heel hard. Het zal 1943 geweest zijn, ik was getrouwd en had zelf al een dochtertje, maar ik paste ook nog op mijn jongste broertje. Op een dag kwam deze het huis in rennen, kroop achter me weg en hield zich strak vast aan mijn jurk. De keukendeur werd toen opengegooid en daar stond mijn oom, groot en breed, met een zweep in de hand. Hij was een broer van mijn vader. – ‘Waar is dat jong?’ – vroeg hij met een woedend, rood gezicht. – ‘Op zijn donder met de zweep mot-ie hebben!’ – Ik had geen flauw idee wat broertje uitgespookt had, maar ik wist dat ik hem moest beschermen, ik bleef voor hem staan en zei tegen mijn oom – “Waag dat eens!!!” – Ik rilde, want ik kende oom heel goed. Hij was een goeie man, maar als hij boos werd kende hij geen limiet. Oom keek me dreigend aan, maar plots werden zijn ogen milder en kwam er een glimlach om zijn mond…, hij draaide zich om en liep weg. Gelukkig is broertje sindsdien wat gehoorzamer geworden”.
– “Ik ben met een rasechte Carambeíaan getrouwd, één uit de Geuzenfamilie, Kees de Geus. De opbouw van ons bedrijf is een prachtige tijd geweest. Wij behoorden tot de allereerste leden van de coöperatie Batavo toen deze is opgericht in 1941. Het heeft ons veel gekost om lid te mogen worden, vijf van onze beste vaarzen hebben we moeten verkopen, dat was dertig procent van ons bezit indertijd. We waren er trots op om tot de coöperatie te behoren. We behoorden tot de sócios-fundadores. Kees was geen boer in hart en nieren. Absoluut niet. Maar hij was opgegroeid op een boerderij en in Carambeí kon je niks anders worden dan boer. In feite was Kees een kunstenaar die alles kon maken van hout en hij hield van jagen en vissen… Ja, dat was echt zijn lust en zijn leven. Ik werkte hard mee op de boerderij en had het naar m’n zin. Ik werkte voor mezelf en voor m’n gezin, ik bouwde een toekomst voor hen op. Kees las veel. Wat hem vooral interesseerde waren de verhalen over de Transvaalse Oorlog, over de Zuid-Afrikaanse scherpschutters. Ik heb hem heel wat keren moeten roepen om melkenstijd. We hebben goed geboerd, maar we hadden alleen maar dochters en na het ongeluk dat ons enige zoontje bij ons wegnam, heeft hij alle lust om iets op te bouwen verloren. Maar we hebben het goed gehad” -.
Grootopa wachtte geduldig tot de oude vrouw haar verhaal hervatte. – “Ik weet nog als de dag van gisteren dat Kees besloot te gaan vissen met een stel broers en neven. Dit is natuurlijk helemaal niet zo’n feit op zichzelf, maar het was 1964, midden in de Revolutie, en de zaak zag er niet rooskleurig uit. Ik was bang door wat ik over de radio hoorde. Kees luisterde ook, maar zag er absoluut geen gevaar in om voor een week of twee met trekker en wagen te gaan vissen in een rivier op zo´n honderd kilometer afstand, de Rio Ivaí. Ik was toen natuurlijk weer eens dagenlang kwaad!” –
– “Kees werkte hard aan de voorbereiding van het avontuur. Van dikke planken heeft hij een grote kist in elkaar gezet en die met zinkplaat overtrokken zodat-ie waterdicht was. Deze kist moest als thermokist dienen om de vissen in ijs mee naar huis terug te brengen”. Grootopa ziet de herinneringen door Jannigies oude hoofd vliegen. Ze is terug in 1964 en ziet Kees werken aan z’n meesterstuk. – “Ik weet niet wat er met die kist gebeurd is of waar die gebleven is”.
-“Ik zie ze nog wegrijden. De Zetor trekker trok de bandenwagen vol jongemannen en hun kampeergerei. Ik heb niet gezwaaid naar Kees… o ,o, ooo… het is toch wat”. Jannigie moet weer lachen met haar hand voor de mond. – “Binnen stond de radio aan en Brizola, een politicus uit Rio Grande do Sul, brulde – ‘Esses gorilas…!!’ -, wat hij daarmee bedoelde weet ik niet. Ik weet alleen dat er geruchten gingen dat Brasil communistisch zou worden en dat misschien alle buitenlanders weggestuurd zouden worden. Aan de andere kant begreep ik dat het leger zou ingrijpen. Volgens mij zou het oorlog worden… en Kees ging vissen”.
– “Die dagen deed ik het werk op het bedrijf en luisterde zo veel mogelijk naar de radio om te weten hoe de situatie van het land was. Ik snapte er niet veel van. Het was één groot geblèr! Maar toen ik hoorde dat één van de knechten van de Posto van Naaktgeboren al met de sleutel van het bedrijf in z’n zak liep omdat hij als de Hollanders weggejaagd waren de Posto zou erven, raakte ik in paniek. Samen met m’n dochters hebben we een heleboel eten opgeslagen thuis, allemaal houdbaar spul. Weet ik hoeveel potten geweckte vijgen, margarine, meel, suiker… Ik zie Kees z’n gezicht nog toen hij thuiskwam, stomverbaasd over wat hij zag… Dagenlang heeft hij vijgen gegeten”.
Grootopa begrijpt Jannigie goed. Achteraf is alles goed afgelopen en is er in Carambeí niks van de Revolutie te merken geweest. Maar je moet het de hele dag maar aanhoren op de radio – ‘Esses gorilas!’
Over gorilla’s gesproken. Net zoals Kees en zovelen in Carambeí, is Grootopa ook altijd een verwoed lezer geweest. Eén van de mooiste boeken die hij ooit las is Tarzan van de Apen geweest dat gaat over een baby die aangenomen wordt door een grote antropoïde apin in de jungle van Afrika nadat zijn moeder stierf in een hutje en zijn vader, Lord Greystoke, vermoord was door diezelfde mensapen. Het verhaal is prachtig. Kala, de apin die Tarzan adopteerde, moest hem constant beschermen tegen Tublat, haar mannetjesaap, Tarzans stiefvader, die het kind diep haatte. Grootopa herinnert zich de episode die hem het meest aangreep. Die ging ongeveer zo: – “De troep antropoïden kwam samen in een soort amfitheater waar een paar oude apinnen met knoesten op een vreemd soort aarden trommen sloegen. Deze plechtigheid was te horen tot op kilometers ver. De dum-dum. In een woeste, dolle, bedwelmende pret sprongen de beesten krijsend rond in het tropische maanlicht. Zelfs de leeuw hield zich stil en op veilige afstand. De oude Tublat stond te rusten en keek met kleine, boosaardige, bloeddoorlopen ogen rond. In de boom precies boven Tublat zat Tarzan verscholen. Toen hij Tublat onder zich zag begon hij treiterend takjes op de mannetjesaap te gooien. Geërgerd keek Tublat omhoog en probeerde hem te negeren. Doch Tarzan bleef door treiteren. Tublat stond te schuimbekken, maar hield zich in tot hij opeens een grotere tak voor z’n kop kreeg… Toen werd Tublat dol. Kala gaf nog een waarschuwende krijs, maar zijn woeste oerinstinct dwong Tublat maatregelen te nemen en hij vloog op z’n treiteraar af. Dit beeld is Grootopa altijd bijgebleven.
Grootopa wandelde verder en kwam langs het gebouw Mondriaan, waar vandaag de dag onder andere Frederica’s Koffiehuis is. Grootopa herinnert zich dan een prachtig voorval dat zich hier afspeelde en voor eeuwig in de ongeschreven geschiedenis van onze kolonie zal voortbestaan. We hebben in Carambeí namelijk ook een dum-dum gehad. De kolonie had in de jaren negentig nog nergens een echt geschikte plaats waar de jongelui zich konden vermaken. Er was wel een lanchonete, maar die was niet echt gezellig en er pasten maar weinig mensen in. Zo werd er in Mondriaan, dit typische gebouw in de vorm van een bijenkorf, een eet- en drinkgelegenheid opgezet. Het werd heel mooi. ´s Avonds gedempte verlichting, gezellig aangekleed en je kon er lekkere patat, sandwiches en hamburgers krijgen terwijl er muziek speelde… hartstikke leuk en lekker. Het werd Billy Joe genoemd. Billy Joe was al snel razend populair en het duurde niet lang of er was drie dagen per week feest met veel jongelui, zelfs uit Castro en Ponta Grossa. De zaak liep perfect tot genoegen van de eigenaars en de feestvierders. Het probleem was dat de feesten steeds luidruchtiger werden en doorgingen tot diep in de ochtend. En alsof het lawaai binnen nog niet genoeg was, zetten de jongelui buiten ook nog de muziekinstallaties van de auto’s keihard aan. En zo bescheen de tropische maan de dum-dum van Carambeí. Trillend danste het licht op het roffelende, keiharde ritme waar de jongelui met swingende hoofden middenin stonden.
De buren werden bijna gek en konden niet meer slapen. De eerste keren dachten ze dat de feesten wel weer eens zouden aflopen, maar nee, het werd steeds gekker. Wekenlang konden ze niet slapen en wraakplannen borrelden op. Kortsluiting provoceren, een bom erin gooien… de plannen werden steeds gekker. Naar de autoriteiten gaan hielp niks. Grootopa vraagt zich nu af of ze misschien met de eigenaars gesproken hebben, wie weet zou dat geholpen hebben. Grootopa weet het niet.
Het was de nacht van zaterdag op zondag voor carnaval toen één van de buren plots om 4 uur wakker werd van een gedonder waarmee hij letterlijk uit bed dreunde. Nog even bleef hij verschrikt liggen, met bloeddoorlopen ogen, wreed gestoord in zijn nachtrust. Naast hem hoorde hij z’n vrouw zuchten. De wind draaide en bracht weer de keiharde dum-dum hun slaapkamer binnen… toen werd Hans dol. Zijn vrouw krijste nog – ‘Niet doen!’, maar Hans’ woeste oerinstinct dwong hem maatregelen te nemen tegen zijn treiteraars.
Nu moet Grootopa even stilstaan en klapt in zijn handen van pret. Hij ziet het allemaal voor zich gebeuren. Hans rent naar buiten en springt op de trekker die op een helling staat omdat-ie normaal niet goed starten wilde, maar nu pakte hij direct. Voor Hans was dit het teken dat wat hij ging doen goed was. Hij reed de trekker naar de giertank en haakte deze vast, reed toen naar de gierput en zoog de tank boordevol. Toen is hij naar het parkeerterrein van Billy Joe gereden, dat lag maar een paar honderd meter van zijn huis. Hij reed voorzichtig, wat eigenlijk helemaal niet zo nodig was omdat de muziek alle andere geluiden overstemde. Voor Billy Joe zette hij de druk op volle kracht, gooide toen de klep wagenwijd open en ging al gierend tussen de auto’s en het gebouw door; het regende letterlijk stront in het rond. Eén jongen wilde toevallig naar buiten komen, maar kon nog net weer naar binnen wegduiken.
Hans zou die volgende zondagmorgen aan de kerkdeur moeten staan om de mensen te ontvangen en met een warme handdruk welkom te heten, maar die morgen had hij plotseling iets heel dringends op zijn bedrijf in Catanduva. Zijn vrouw en kinderen hebben de mensen alleen ontvangen aan de kerkdeur. Het voorval was toen nog niet helemaal uitgelekt, maar vóór de preek begon wist iedereen het.
Achteraf is alles goed gekomen natuurlijk. Er is wel een rechtszaak geweest, maar toch is het in feite met een lach afgelopen.
Wat Grootopa wel jammer vindt, is dat Billy Joe toen gesloten is. Hij vindt dat jammer omdat buiten het lawaai het een prachtig iets was.
Langzaam wandelend komt hij uit op de asfaltweg die naar Castro en Ponta Grossa gaat. De grote weg. Vroeger was dit punt herkenbaar aan de Posto van Naaktgeboren waar we jarenlang onze auto’s tankten en waar ook het eerste restaurant van de kolonie stond. Als je de Posto zag, voelde je dat je in Carambeí aangekomen was. Nadat de weg geasfalteerd was, werd dit kruispunt helaas vreselijk gevaarlijk. Later is er een viaduct gekomen waardoor we weer wat veiliger de kolonie in konden rijden. Door dit grote viaduct echter, viel het restaurant niet meer op en nu in 2013, verdwijnt het laatste teken van de Posto. Het gebouw dat nog diende als restaurant is nu ook afgebroken. Het laatste teken van een voorbij tijdperk.
Grootopa staat even stil om z´n pijp te stoppen en aan te steken. Dan draait hij zich om en begint zijn wandeling terug. Er komt net een wolk voor de zon die hem in een beschermende schaduw zet. Grootopa versnelt zijn pas en probeert met de wolk mee te lopen om zo lang mogelijk van de schaduw te genieten. Hierdoor vergeet hij zelfs zijn herinneringen.
Dit artikel is geplaatst in het maandblad De Regenboog – Januari 2014
Terug naar: Grootopa Vertelt